Een delier kan op elke leeftijd voorkomen, maar wordt vooral gezien bij kwetsbare ouderen. Verzorgenden, verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten (en andere zorgverleners) onderkennen niet altijd (op tijd) dat een cliënt een delier heeft. De symptomen van een delier kunnen namelijk lijken op die van dementie of depressie of een ander psychiatrisch beeld. Ook kunnen de verschijnselen overdag en ’s nachts sterk wisselen. Daarmee is de behandeling, herkenning en preventie van een delier sterk afhankelijk van de zorgverlener die op dat moment dienst heeft en de ervaring en kennis van de naasten. Het niet tijdig herkennen van een delier kan ernstige gevolgen hebben voor de patiënt: de verwardheid kan langer aanhouden en lichamelijke klachten kunnen toenemen.
6 uitgangsvragen
De nieuwe V&VN-richtlijn ‘Delier’ richt zich op de doelgroep kwetsbare ouderen, en volwassenen met cognitieve problemen zowel thuis als in het verpleeghuis. Hij is bedoeld voor verzorgenden, verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten die in de wijkverpleging of in verpleeghuizen werken. De richtlijn bestaat uit 6 uitgangsvragen met praktische aanbevelingen voor in de thuissituatie of in het verpleeghuis. Deze vragen en aanbevelingen komen voort uit bestaande knelpunten en gaan over preventie, herkenning, het onderscheid tussen delier, dementie en depressie, diagnostiek, begeleiding en nazorg.
Tijdig herkennen
Zo is het voor het tijdig herkennen van een delier belangrijk om aandacht te hebben voor de naasten en/of familie en hen mee te nemen in de herkenning. Is de cliënt bekend met dementie? Is er sprake van plotselinge verandering in gedrag, bijvoorbeeld in cognitief functioneren, taalgebruik, logisch denken, motorisch handelen of oriëntatie? Bij twijfel of er sprake is van een delier, is het verstandig contact op te nemen met de huisarts of hoofdbehandelaar. Die moet de diagnose stellen en onderzoeken wat de lichamelijke oorzaak van het delier is.
Begeleiding
Ook voor begeleiding en nazorg zijn aanbevelingen opgenomen in de richtlijn. Het is belangrijk om een delier en de bijbehorende cognitieve problemen van cliënten zorgvuldig in de verpleegkundige rapportage te beschrijven. Ook kan basiszorg worden overwogen waarin interventies van het (Bundled) HELP Programma voorkomen. Daarnaast moet in de thuissituatie in overleg met de huisarts een zorgmedewerker, zoals de casemanager dementie, de wijkverpleegkundige of de POH-ouderenzorg, worden betrokken.
Nazorg
Voor de nazorg is het belangrijk om in het zorgplan te noteren dat er een delier is doorgemaakt. Daarnaast is het slim een post-delier gesprek met de cliënt en diens naasten/familie in te plannen. In dit gesprek kan aandacht worden besteed aan de mogelijke langetermijneffecten naast de vroegere herkenning van een volgend delier.
De richtlijn ‘Delier‘ is in samenwerking met V&VN en met financiering van ZonMw ontwikkeld door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Je vindt de volledige richtlijn op de website van V&VN. In TvZ 4 zal een artikel over dit onderwerp verschijnen van dr. Robbert Gobbens, één van de opstellers van de richtlijn namens V&VN.
Meer lezen?
Op de website van V&VN lees je een interview met wijkverpleegkundige Olga van der Poel, die meewerkte aan de nieuwe richtlijn en vertelt over haar ervaringen met delier in de praktijk.