Wat deed ik dus als bijna-pensionada in de voorbije zomervakantie, naast een aantal plannen maken? Mijn kamer opruimen. Mijn bureau leeghalen, papier vernietigen en alles zodanig ordenen dat ik mijn kennis kan overdragen.
Dat ging niet zonder problemen. Ik heb veel verpleegkundigen opgezocht en je weet zelf: dat waren geen mensen die krantenkoppen haalden. Na veel spitten en netwerken vond ik harde werkers en kerngezonde types – bijna 100-jarigen – die ik mocht interviewen.
Zij hebben mij zóveel verteld, dat ik hun verhalen niet zomaar mag weggooien: ook die eerste verplegers en verpleegsters verdienen een plek in onze nationale geschiedenis. Allereerst in het Nationaal Archief. Maar het kost bijzonder veel moeite hen daar geaccepteerd te krijgen.
Wat hebben veel vooraanstaande verpleegsters geleden toen ze oud waren. Fie Hooykaas, de eerste hoofdinspectrice verpleegkunde binnen de Inspectie voor de Volksgezondheid, is in Nederland in een zeer slecht verpleeghuis gestorven. Haar situatie was dermate ernstig, dat oud-wijkverpleegkundige Jeltje Bijleveld alarm sloeg bij de betreffende gemeente.
Zelf heb ik in de zomer van 2007 moeten meemaken hoe Kitty Verbeek, een van de allerbelangrijkste voorvechters van hbo-dagonderwijs in de verpleegkunde, bij gebrek aan verzorging gedwongen was haar bezoek in wel zeer onterende staat te ontvangen, toen zij dement in bed lag in een Amsterdams verpleeghuis. Mijn man en ik ervoeren dit als beschamend.
Op 24 februari 2005 had de NRC in een hoofdredactioneel commentaar al geschreven: ‘Is emotionele zorg voor verpleeghuispatiënten te duur geworden? Moet die aan familie en kennissen worden overgelaten, voor zover de hulpbehoevende bejaarde die nog heeft?
Of krijgen de beroepsverzorgers ook tijd om emotionele steun te verlenen? Dan horen ze ook meer invloed te krijgen op de wijze waarop de zorg geschiedt. Dat kost geld. Maar in een beschaafd land hoort het welbevinden van patiënten en hun verzorgers in verpleeghuizen voorrang te krijgen op veel andere uitgaven.’