Ik kan me goed voorstellen dat cliënten die cyclische vormen van chronische suïcidaliteit of zelfbeschadiging ontwikkelen, hulpverleners – zacht gezegd – voor dilemma’s stellen. Of scherper geformuleerd: tot wanhoop drijven. Het is dan ook goed te begrijpen dat er systematisch pogingen worden gedaan om de vicieuze cirkel die in de zorg kan ontstaan te doorbreken. Daarbij past hoog-risicobeleid dat erop mikt cliënten een grotere mate van zelfbeschikking te laten ervaren. En hen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor zelfbeschadigend gedrag.
De toepassing van dergelijk beleid vraagt wel om een zeer zorgvuldige benadering van wat autonomie en bevordering van autonomie in een individuele cliëntsituatie precies betekenen. Het woord ‘autonomie’ wordt vaak te gemakkelijk en ondoordacht gebruikt. Letterlijk betekent ‘autonoom’ dat je als mens eigen wetten stelt. Autonoom leven houdt vervolgens in dat je ernaar streeft om te leven naar die eigen wetten en de daaruit volgende normen.
‘Wat zorg heet, wordt confrontatie’
Autonomie vraagt in die zin nogal wat. Je kunt niemand dus zomaar autonoom verklaren. Autonomie-bevorderend beleid is daarom niet mogelijk zonder een goed onderzoek en een zorgzame dialoog tussen zorgverleners en hun cliënten. Een dialoog over wat die autonomie voor iemand zou kunnen betekenen en hoe die in een specifieke situatie versterkt zou kunnen worden. Op basis van zo’n onderzoek en dialoog zou je kunnen nagaan hoe iemand stap voor stap meer autonoom zou kunnen worden. Zelfs iemand met een psychiatrische stoornis of borderline.
In de praktijk blijkt een dergelijke zorgvuldige benadering nogal eens te ontbreken. Wat zorg heet, wordt dan simpelweg confrontatie. Met als gevolg ernstige paradoxale risico’s op verwaarlozing, dwang en toegenomen suïcidaliteit. Laten we daarom terughoudend worden en ophouden dergelijke praktijken autonomie-bevorderend te noemen. Het risico van misleiding en professioneel zelfbedrog is daarvoor helaas nog te groot.