Je hebt in oktober je je inaugurele rede uitgesproken. De hoofdboodschap was dat in de definitie van verpleegkunde tekst ontbreekt over de relatie tussen verpleegkundige en patiënt.
‘Bij alle definities van verplegen gaat het vooral over wat verplegen is, maar niet over wat de kern is van het vak: het contact met de cliënt. De basis van verpleegkunde is niet het uitvoeren van handelingen, maar het uitvoeren van handelingen in de context.
En juist dat ontbreekt in de definities, die daarom geen recht doen aan het brede geheel dat verpleegkunde omvat. Iedere verpleegkundige die je vraagt naar ‘Wat is voor jou verpleegkunde?’ begint over momenten dat je iets betekent voor een ander. En dat is niet betekenen in de zin van pure naastenliefde, dat is iets willen betekenen voor een ander in je professionele context.’
Ook sociaal werkenden zullen die relatie benadrukken.
‘Daarom is die relatie ook niet het enige: het is de relatie in de context van het vak van verplegen. Gelukkig hebben alle mensen die te maken hebben met cliënten gemeen dat dat een soort kernwaarde is die je beroep draagt. Dus dat zullen sociaal werkenden ook zeggen, evenals artsen en docenten.
Het is niet uniek voor verpleegkunde, maar wel een belangrijk onderdeel. Ik ben zelf opgeleid met het credo ‘maximale betrokkenheid zullen sociaal werkenden ook zeggen, evenals artsen en docenten. Het is niet uniek voor verpleegkunde, maar wel een belangrijk onderdeel.
Ik ben zelf opgeleid met het credo ‘maximale betrokkenheid met behoud van distantie’, maar dat werd vaak uitgelegd met de nadruk op het laatste. Dat heb ik nooit goed kunnen begrijpen. Het blijkt een citaat van de psychiater Rümke te zijn, maar die heeft dat nooit zo bedoeld. Dat hebben we er wel van gemaakt. Het gaat om de balans.’
Jij gebruikt daarbij ook de woorden compassie en empathie.
‘Compassie gaat over meeleven en empathie gaat over inleven, maar ik gebruik de term professionele betrokkenheid. Vanuit die betrokkenheid staan we in verbinding met die cliënt en geven we invulling aan het vak. Het is geen normatieve standaard, maar een uitgangspunt, je kunt dat niet afdwingen.
Je handelt in de context van zorgen voor een kwetsbaar persoon die, korter of langer, meer of minder intensief met jou te maken heeft als verpleegkundige.’
Ons vak ontwikkelt zich richting richtlijnen, standaarden, evidence based practice. Wat is dan de relatie met verplegen zoals jij het beroep opvat?
‘Voor mij zijn dat niet twee verschillende dingen. Het een sluit het ander niet uit: aan de ene kant professionele betrokkenheid en aan de andere kant geprotocolleerd werken. Die richtlijnen en protocollen gaan over wat werkt in welke situatie, bij welke cliënt op welk moment.
We weten steeds vaker wat we doen en waarom we het doen en dat ons handelen een bepaald effect heeft. Tegelijkertijd proberen we in partnerschap aansluiting te zoeken bij de ervaring van de cliënt via gezamenlijke besluitvorming. Evidence based handelen vraagt juist vakmanschap om te bekijken wat het meest geëigend is om te doen. Richtlijnen zijn hierbij ondersteunend.’
Vind je dat we als verpleegkundigen goed zijn in gedeelde besluitvorming?
‘Ik denk dat gezamenlijke besluitvorming een uitdaging is voor iedere professional, want je werkt in een bepaalde context, gebruikmakend van evidence en best practices. De kunst is dat samen met de cliënt vorm te geven, terwijl de verpleegkundige op basis van kennis en ervaring misschien al denkt te weten wat goed voor de cliënt is.
Het is de uitdaging om door middel van gespreksvoering en een aanpak op basis van gelijkwaardigheid het zorgproces vorm te geven. Wij brengen onze professionele kennis in en de cliënt brengt zijn ervaring en wensen in. De ene keer slagen we daar beter in dan de andere keer. Om dat goed te leren, moet het proces van gedeelde besluitvorming in vele varianten en in een toenemende mate van complexiteit herhaaldelijk worden doorlopen.
Het is belangrijk dit te doen vanuit een interprofessionele aanpak. De patiënt komt na een gesprek met de arts terug op de afdeling en wil het er dan nog over hebben met de verpleegkundige. Wanneer dat niet in een teamcontext gebeurt, wordt geen recht gedaan aan gezamenlijke besluitvorming en ook niet aan goede interprofessionele samenwerking.’
Interprofessioneel werken is een actueel thema, maar het is vaak ingewikkeld om verschillende professionals te verenigen.
‘Er zijn mooie voorbeelden waar dat wel gelukt is. Ik ben betrokken bij twee hogescholen en het Wenkenbach Instituut in het UMCG. In die drie omgevingen wordt invulling gegeven aan interprofessioneel opleiden en werken. In het UMCG binnenkort op een leerafdeling, waar paramedici, medici en verpleegkundestudenten mbo en hbo samen leren en samenwerken.
Vanuit de Hanzehogeschool gebeurt het in innovatiewerkplaatsen en datzelfde geldt voor ateliers bij NHL Stenden Hogeschool. Er zijn steeds meer vormen van learning communities met studenten van verschillende opleidingsniveaus, de praktijk en het liefst daar ook onderzoek aan gekoppeld, om te kijken wat deze vorm van leren oplevert. Samenwerken en samen leren is het leukste wat er is, maar is ook vaak het moeilijkste.
‘Samenwerken en samen leren is het leukst, maar ook vaak het moeilijkst’
We hebben ateliers met studenten van acht opleidingen: van verpleegkunde en social studies tot ruimtelijke ordening, bestuurs- en bedrijfskunde. In het begin denkt iedereen: dit is leuk! Maar dan blijkt dat opleidingen allemaal verschillende eisen aan hun studenten stellen. Dat leuke idee dat we samen willen leren rondom een maatschappelijk vraagstuk, vergt dus meer dan de intentie om het samen te doen.
Het vraagt aanpassing van het curriculum en de werkwijze. Een inspirerende collega, Jan-Jaap Reinders, is gepromoveerd op interprofessioneel leren. Zijn boodschap is dat het bij interprofessioneel leren gaat om toegevoegde waarde die verrijkend is. Er wordt niets afgenomen, je krijgt de deskundigheid van de ander erbij. Dat vind ik een mooi perspectief.’
Het aantal beschikbare verpleegkundigen in de gezondheidszorg vormt sowieso een probleem. Welke oplossingsrichting zie jij?
‘Er zijn gelukkig meerdere oplossingsrichtingen. We hebben een grote aanwas van studenten, vervolgens gaan ze vol enthousiasme werken en stromen dan binnen twee jaar vaak weer uit. Een deel van het probleem is de misfit van datgene wat er in die vier jaar op de opleiding gebeurt en waar de jonge professional tegenaan loopt in de praktijk.
Verpleegkunde is een van de weinige beroepen waar je direct na de opleiding in een complexe situatie kan belanden; mensen die overlijden, slecht nieuws hebben gekregen, een team dat niet ondersteunend is, hoge werkdruk en hoge verwachtingen. Een goede landing beperkt zich niet tot een inwerkprogramma, maar betekent gedurende langere tijd intervisie, een buddy, een coach, maatjes, verbinding met andere nieuwe verpleegkundigen of een traineeship.
Een langere inwerkperiode biedt de kans om te kijken waar je past, zodat er geen directe knip is tussen opleiding en directe inzet als volwaardig professional. Daarnaast moeten we toe naar combinatiebanen voor verpleegkundigen die onderzoek of docentschap willen combineren met verpleegkundige zijn. Er zijn zeker kansen, maar die moeten we niet incidenteel laten ontstaan, maar ook formaliseren in carrièrepaden.’
Verpleegkundigen missen na hun opleiding een soort steunstructuur, die ze tijdens de opleiding wel hadden.
‘Het is belangrijk de eigen verantwoordelijkheid voor je professionele identiteit en ontwikkeling te benadrukken. Maar een organisatie moet dit ondersteunen. Hier zijn landelijk steeds meer voorbeelden van. Een van die mooie voorbeelden is hier in het UMCG. In 2018 is het UMCG Verpleegkundig Platform opgericht door vier verpleegkundigen die het heft in handen wilden nemen met betrekking tot hun professionele ontwikkeling.
Zij hebben zich georganiseerd en zijn nu met 50 pioniers op zo’n 30 afdelingen. Ze werken nauw samen met de Verpleegkundige Advies Raad (VAR) en willen samen optrekken in leuk werk, goede zorg, invloed, zeggenschap en leiderschap. Ter inspiratie hebben ze een bezoek gebracht aan de magnet hospitals in Amerika. Begin volgend jaar start een door hen geïnitieerd verpleegkundig leiderschapsprogramma.’
Demissionair VWS-minister De Jonge heeft voor komend jaar tien miljoen euro uitgetrokken voor meer zeggenschap voor zorgprofessionals. Hoe moet het bedrag worden besteed?
‘Het belangrijkste is dat die niet terecht moeten komen bij onderzoekers en projectorganisaties. Tien miljoen lijkt veel geld, maar verdeeld over alle domeinen en over 400.000 verpleegkundigen en verzorgenden is het ook weer beperkt. Dus we moeten op zoek naar een vorm waarin verzorgenden en verpleegkundigen actief betrokken worden in het stimuleren van zeggenschap op de werkvloer.
We kunnen nadenken over hoe we zeggenschap een structureel onderdeel kunnen laten zijn van opleiden en werken. De start moet inspirerend, stimulerend en zichtbaar zijn, zodat we kunnen beginnen met een langjarige andere manier van werken en kijken naar onze rolopvatting. Dit eerste jaar kunnen we een goed begin maken en de fundamenten leggen voor het bouwen van een toekomst. Dit is geen quick win-onderwerp.’
Ongetwijfeld vraagt men over een jaar in de Tweede Kamer: wat is het resultaat van deze tien miljoen?
‘Als chief nursing officer van het ministerie van VWS mag ik gevraagd en ongevraagd advies geven. Een van de adviezen waar ik aan werk, is het opzetten van een monitor voor zeggenschap, zodat we resultaten daadwerkelijk kunnen aantonen.
‘Zeggenschap en leiderschap moeten deel uitmaken van de verpleegkundeopleidingen’
Deels moet er worden geteld, maar de monitor moet ook gericht zijn op hoe professionals zeggenschap ervaren. Hebben verzorgenden en verpleegkundigen het gevoel dat ze daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen op hun eigen werk en op het vormgeven van hun professie?
We moeten zo’n monitor een aantal jaren inzetten, zodat we de ontwikkeling van zeggenschap kunnen volgen in de tijd. Zeggenschap is een middel voor de eigen professionele ontwikkeling en de ontwikkeling van het verpleegkundig vakgebied en de beroepsgroep, om uiteindelijk bij te dragen aan kwaliteit van zorg. Zeggenschap op zichzelf heeft geen betekenis.’
Is er nog een thema waar je je de komende tijd op gaat richten?
‘We kunnen veel nadruk leggen op de structuur van zeggenschap en op positionering op strategische plekken, maar als we niets veranderen aan de cultuur worden het eenzame functionarissen die het risico lopen gedesillusioneerd te raken. Dus we moeten iets doen aan hoe we zelf omgaan met elkaar en hoe we invulling geven aan beleidsvorming.
Ik vind het ook belangrijk me op de ontwikkeling van het vak zelf te richten. Het is niet alleen een capaciteitsvraagstuk en een professioneel vraagstuk, maar vormt onderdeel van een maatschappelijk vraagstuk. Je kunt het daarom niet met enkelvoudige interventies benaderen. Je kunt ook niet van verzorgenden en verpleegkundigen verwachten dat het agenderen, invoeren en inbedden van zeggenschap en positionering in professioneel handelen en in organisaties vanzelf gaat.
De onderwerpen professionele identiteit, zeggenschap, positionering en leiderschap moeten daarom deel uitmaken van de verpleegkundeopleidingen. We hebben daarnaast een grote beroepsvereniging die we de komende jaren hard nodig hebben voor alle complexe vraagstukken. We zouden de kracht van de massa meer kunnen benutten, naast de kracht van de inhoud en de professie. We moeten op zoek naar datgene wat ons bindt en niet naar datgene wat ons van elkaar onderscheidt.’